Annette vraagt zich af waarom vrouwen liever hun twijfels en onzekerheden benadrukken
“Ik weet niet of ik dat wel kan,” aarzelt mijn dochter. “Natuurlijk kun je dat,” protesteer ik, “ze vragen je niet voor niks.” Ze heeft me net verteld dat ze een aanbod heeft gekregen voor een functie waarin ze kan doorgroeien van uitvoerend werk naar leidinggeven. Ik bezweer haar dat ze veel te weinig besef heeft van haar bijzondere talenten. “Het slaat nergens op, die onzekerheden,” zeg ik.
“Hoor je wat je zegt, mama?” vraagt ze fijntjes. Ja, nu wel.
'Angst om door de mand te vallen'
Zelf ben ik er ook meestal van overtuigd dat anderen het beter kunnen dan ik. Inmiddels heb ik wel geleerd om te doen alsof ik heel wat kan, maar word vervolgens geregeld overspoeld door angst dat ik door de mand zal vallen, ooit. Dus nu blijkt dat ik die onzekerheid op mijn dochter heb overgedragen.
Bescheidenheid en meegegeven
Kinderen leren meer van wat ze hun ouders zien voorleven dan van wat die ouders zeggen, dat weet ik ook wel. Ik heb mijn dochter dus het verkeerde voorbeeld gegeven. Ondanks alle complimenten die ik haar gaf, heb ik haar een teveel aan bescheidenheid meegegeven. En ik ben niet de enige. Hoe komt het toch dat vrouwen twijfel aan zichzelf ‘bescheidenheid’ noemen alsof dat een deugd is? Mannen hebben er, over het algemeen, thuis en op hun werk, geen moeite mee om uit te lichten waar ze goed in zijn.
Lees ook:
Twijfels en onzekerheden benadrukken
Maar wij benadrukken liever onze twijfels en onzekerheden. Onder vriendinnen oefenen we dat als volgt: we zeggen dat we iets stoms hebben gedaan, dat we er niet uitzien, dat we een matige moeder zijn en een onaardige dochter. Vervolgens overbiedt een goede vriendin door te zeggen dat zij nog iets veel dommers heeft gedaan. Ze heeft nog een grotere blunder gemaakt, een nog onhandiger opmerking tegen haar kind, was een nog onaardiger dochter voor haar moeder. Zo proberen we elkaar op te fleuren. De opmerking ‘Dat is inderdaad niet slim wat je hebt gedaan’ of ‘Ik doe dat zo en dat is volgens mij beter’ zou onder vriendinnen moeilijk vallen. Want: wat denkt ze wel?
'Ik durf niet te denken dat ik een goede therapeut ben'
Dat verbod op het ‘beter’ of zelfs maar ‘goed’ weten, omdat dit ten koste zou kunnen gaan van de verbondenheid met elkaar, heeft echter nadelen. Het voelt misschien lekker: met z’n allen onzeker en bescheiden en niemand is beter, maar het remt ook af. Ik durf niet te denken (laat staan te zeggen) dat ik een goede therapeut ben, omdat dat opscheppen zou zijn. Bovendien ben ik nooit goed genoeg naar mijn eigen maatstaven.
Op het tweede gezicht
Mijn man en zoon zijn ook onzeker, maar pas op het tweede gezicht. Je ziet het alleen als je heel goed kijkt. Het belet hun niet om te zeggen waar ze goed in zijn en daarin te geloven. Toch heb ik ook mijn zoon opgevoed. Maar kennelijk anders dan mijn dochters.