PREMIUM
Andries Knevel: ‘Als we met ons hele gezin compleet zijn, ben ik intens gelukkig’
Hij is dan wel weg bij de EO, maar stilzitten is er voor theoloog, predikant, schrijver en presentator Andries Knevel (70) niet bij. Er zijn genoeg ambities. “Ik heb nog een heleboel te doen.”
Zijn gemoedstoestand nadat hij eind december stopte bij de EO, waar hij 43 jaar heeft gewerkt, was eerst onwennig. “Het is natuurlijk een hele verandering. Als je met veel plezier fulltime hebt gewerkt, is de omschakeling naar niet meer dagelijks dingen te moeten doen groot.” Maar daarna vond hij het ook buitengewoon prettig, want het betekende ook ruimte. In zijn hoofd en in zijn agenda. Hij denkt na over een boek, iets op het snijvlak van geloof en wetenschap, en een podcast, al wil hij dan wel het gevoel hebben dat mensen daarop zitten te wachten. Daarnaast heeft hij zijn eigen radioprogramma op Groot Nieuws Radio en predikt hij in het weekend in kerken door het hele land. “Ik heb gelukkig nog een heleboel te doen.”
Kerken kunnen je inhuren om op zondag de preek voor te dragen. Wat maakt een preek een ‘Andries Knevel’-preek?
“Wat ik belangrijk vind, is de presentatie. Mensen zitten in de kerk en moeten ongeveer een halfuur worden geboeid. Ik preek daarom uit mijn hoofd en lopend, zodat iedereen mij kan zien. Ik probeer steeds contact te zoeken met mensen, letterlijk door oogcontact te maken en figuurlijk door ze te raken met wat ik zeg. Het gaat mij om verbinding maken. En natuurlijk de inhoud: het evangelie van de liefde van God.”
Je gaat zelf ook naar de kerk. Kun je dan nog genieten van een preek of denk je dan de hele tijd: dat kan beter? Of: goede preek, had ik die maar verzonnen?
“Rietje, mijn vrouw, en ik gaan naar twee kerken: Crossroads in Amsterdam, een kerk met een internationale gemeenschap waar geweldige preken worden gehouden, en naar de Christelijke kerk in Huizen, waar we wonen. Ik kan echt genieten van een mooie preek, maar helemaal vrij luisteren lukt niet. Ik zit toch ook te luisteren op welke manier iets wordt gezegd en hoe dat op mij overkomt.”
Hoewel je nog genoeg te doen hebt, ben je meer thuis dan voorheen. Ben je dingen gaan doen waar je eerder de tijd niet voor had?
“Ik ben geen nieuwe hobby begonnen, maar ben de dingen die ik al deed gaan intensiveren. Zoals fietsen. We wonen vlak bij de heide; als ik de straat uit rijd, ben ik midden in de natuur. Vijf jaar geleden heb ik een legionellabesmetting opgelopen in Bolivia, waar ik een programma aan het opnemen was. Het is daarom belangrijk dat ik mijn longen gezond houd. Die longen moeten worden uitgedaagd en dat doe ik door heel hard over de heide te fietsen. Het is geen gezicht als je me ziet.”
Heb je dan zo’n strak lycra wielrennerspak aan?
“Ik ga niet verkleed als een pseudo-wielrenner. Ik heb gewoon makkelijke kleren aan.”
Je bent heel ziek geweest van die besmetting. Zo ziek dat je aan de beademing moest.
“Een dag nadat ik doodziek uit Bolivia terugkwam, ben ik thuis flauwgevallen. Mijn zoon probeerde me te bereiken en toen dat niet lukte, is hij poolshoogte komen nemen. Hij heeft me gevonden en de ambulance gebeld. Voordat ik het wist, lag ik op de intensive care met een zuurstofmasker op. Na een dag of tien werd besloten dat ik aan de invasieve beademing moest. Ik werd kunstmatig in slaap gebracht, zodat ze een buisje in mijn keel konden aanbrengen.”
Neem je op zo’n moment afscheid van je vrouw en kinderen of had je een rotsvast vertrouwen dat het goed zou komen?
“Beide. Ik heb inderdaad afscheid genomen. Krakkemikkig hoor, want door dat masker kon ik niks zeggen. Een redevoering zat er dus niet in. Ik heb gezegd dat ik mij geborgen zou weten bij God. En dat ik hoopte dat zij daar troost uit zouden halen als het niet goed zou gaan. Ik was overigens niet bang. Ik had zoiets van: ik hoop hierdoorheen te komen. Dat is een menselijke gedachte, hoor, het is een overlevingsinstinct.”
Als je dan weer wakker wordt, denk je dan: God heeft een ander plan voor mij?
“Ja, zoiets. God heeft nog een plan voor mij, dus ik moet hier nog even blijven. Wat dat plan is? Ik denk dat God deze wereld bestuurt en ook mijn leven, maar wat zijn plan met mijn leven is, weet ik niet.”
Is Rietje blij dat je meer thuis bent nu je niet meer bij de EO werkt? Of vraagt ze halverwege de dag of je even een stuk wilt gaan fietsen?(lachend)
“Ik denk niet dat mijn vrouw gek van mij wordt. Ze is kunstschilder en heeft een eigen atelier in de tuin. Daar zit zij soms het grootste gedeelte van de dag. En ik zit veel in mijn werkkamer, dus het kan maar zo zijn dat we elkaar pas bij het avondeten weer zien.”
Hoe lang zijn jullie samen?
“We zijn 55 jaar samen, waarvan 46 jaar getrouwd. Ik was zestien toen ik haar leerde kennen. Ik had een Puch en halflang haar.”
Daarmee heb je haar geschaakt?
“Ik denk dat die Puch veel heeft gedaan. Ze kon natuurlijk mooi bij mij achterop zitten.”
Weet je nog waarom je haar mee vroeg om een ritje te maken?
“Ik vond haar ontzettend mooi. Ik was zestien hè, dan is dat belangrijk. Pas later ontdekten we dat we hetzelfde in het leven staan. Dat heeft met geloof te maken; we zijn allebei gelovig en halen onze troost en hoop uit dezelfde bronnen. En kunnen er samen over praten, dat is heel belangrijk. We komen ook allebei uit gezinnen met ontzettend veel zorg. Mijn vader had MS. Ik heb samen met mijn moeder jarenlang voor hem gezorgd. De ouders van mijn vrouw lagen geregeld in het ziekenhuis. Ze hadden een luxe kruidenierszaak, mijn vrouw stond op haar twaalfde soms al alleen in winkel. Er zorgde later ook veel voor haar ouders.”
Als je voor een ouder moet zorgen, maakt dat je heel jong volwassen. Ervaar jij dat ook zo?
“We waren zeker jong volwassen, maar konden samen ook veel plezier hebben. Het is niet zo dat ons leven alleen maar in het teken stond van zorgen. Gelukkig niet. Het was voor ons ook fijn dat we bij elkaar een soort herkenning vonden. Als ik mijn vader moest helpen, of zij moest een extra dag in de winkel helpen, dan snapten we dat. Het heeft nooit voor gedoe gezorgd, zeg maar.”
Je hebt over Rietje gezegd dat je het fijn vond dat zij met jou is meegegroeid.
“Dat zij haar eigen leven heeft kunnen oppakken en zich heeft kunnen doorontwikkelen, daar ben ik ontzettend dankbaar voor. Het is fijn dat het thuis niet alleen maar over mijn werk gaat. Mijn vrouw heeft jaren in de psychiatrie gewerkt en is daarnaast geen onverdienstelijk kunstschilder. Ze maakt prachtig werk. Toen ik bekender werd, heeft ze haar meisjesnaam, Bakker, weer aangenomen. Zodat ze echt haar eigen leven kon leiden. Onlangs had ze een grote expositie in Amersfoort en als ik daar dan ben, haar prachtige schilderijen zie en hoe ze in haar element is, dan ben ik ongelooflijk trots.”
Schilder je zelf ook?
“25 jaar geleden moest ik een managementcursus doen. Vreselijk, dat was echt niks voor mij. Een onderdeel van die cursus was schilderen. Ik moest op een creatieve manier verwerken wat ik had gehoord. Dat heb ik gedaan, maar het was zó’n drama, dat ik daarna nooit meer een kwast heb aangeraakt. Ik speel piano, dus we zijn allebei begiftigd met enige creatieve gaven. Maar gelukkig wel met verschillende.”
Zing je weleens een riedeltje voor haar als je achter de piano zit?
“Ik speel ’s avonds laat nog weleens een lied voor haar. Maar dan zing ik er niet bij. Als ik zing, dan zijn dat sinterklaasliedjes met de kleinkinderen.”
Wat speel je dan voor haar?
“We vinden beiden Bach erg mooi. Maar dan vooral als ik het niet speel, want dat klinkt natuurlijk helemaal niet. Tegenwoordig speel ik veel blues. Dat vindt ze ook mooi.”
We hadden het net over je vader. Hij werd ziek toen je een jaar of tien was. Wat betekende dat voor jou?
“Mijn vader was al langer ziek, maar de eerste keer dat ik me dat realiseerde was ik inderdaad tien. Wij woonden vroeger tegenover de school waar ik op zat. Op een middag was ik op hem aan het wachten, omdat hij naar school kwam voor mijn rapportbespreking. Ik zag hem in de verte lopen en zag dat hij raar liep, met een slepend been. Dat is daarna alleen maar erger geworden. Op het laatst kon hij helemaal niks meer, zelfs zijn lippen kon hij niet meer bewegen. Toen ik zestien was, bracht ik hem met de auto naar zijn werk, terwijl ik nog niet eens mijn rijbewijs had. Daarna is hij afgekeurd en in een rolstoel terechtgekomen. Mijn moeder en ik moesten hem in en uit die stoel tillen. Ik ben de oudste thuis, ik voelde me verantwoordelijk. Het is me nooit gevraagd, ik heb het gewoon gedaan. Ik nam mijn vader gewoon op mijn rug.”
Vond je het moeilijk om je vader te helpen?
“Ik vond het niet moeilijk, eerder vanzelfsprekend. Natuurlijk deed ik dat voor mijn vader. Pas veel later realiseerde ik me dat het voor hem wel moeilijk moet zijn geweest dat hij op de rug van zijn zoon naar boven werd gedragen.”
Had je een goede band met je vader?
“We hadden een goede band. Dat is bij ons meer in gevoel uitgedrukt dan in woorden. Mijn vader was geen prater. Dat drukke en praterige dat ik heb, heb ik van mijn moeder. Mijn vader was wat stiller. Hij heeft zijn ziekte op een bewonderenswaardige manier gedragen. Ik heb hem echt nooit horen klagen. Achteraf denk ik: had een keer geklaagd, had een keer gezegd: ‘Die kloteziekte.’ Maar dat deed hij niet. Hij droeg het geduldig. Mijn ouders hebben er ook voor gezorgd dat zijn ziekte ons gezin niet domineerde. Dat vind ik zo knap van ze. We waren gewoon een vrolijk gezin. Het was de zoete inval bij ons, iedereen kon aanschuiven. Niemand vond het raar dat er een zieke vader aan tafel zat, die niet uit zijn stoel kon komen. Mijn moeder zorgde ervoor hij geen patiënt was en ook niet zo werd gezien. En ondanks het feit dat mijn vader niet goed kon functioneren, heeft zij die rol van vader niet helemaal overgenomen. Ze heeft hem in zijn waarde gelaten. Misschien dat hij er daarom ook niet veel met mij over praatte. Als je het zo gaat benoemen, word je ook de patiënt.”
Wat voor vader ben je zelf?
“Ik verbeeld mij, want eigenlijk moet je dit aan mijn kinderen vragen, dat ik een leuke vader ben. Een beetje kameraadschappelijk, hoewel ik ook streng kon zijn. Ik heb ook veel met mijn kinderen opgetrokken en stond bij alle sportwedstrijden langs de lijn te brullen. En nu voetbal ik met mijn drie kleinzonen. Ik ben ergens ook wel een vaderkloek. Ik heb het liefst al mijn kinderen en kleinkinderen om me heen. In de zomer gaan we altijd naar Italië, naar Toscane. Daar huren we dan een huis en komen onze kinderen allemaal aanwaaien. Die dagen dat we helemaal compleet zijn ben ik intens gelukkig. We zitten dan buiten aan de lange tafel, eten pizza en drinken wijn. En ik zit dan als een don aan het hoofd van de tafel te genieten en kijk welgevallig om me heen. Op zo’n moment ben ik op mijn gelukkigst.”
Andries in het kort
Na zijn studie Theologie komt Andries in dienst bij de Evangelische Omroep. In 1992 presenteert hij de talkshow Het elfde uur, wat zijn doorbraak bij het grote publiek is. Een jaar later wordt hij benoemd tot een van de drie directeuren van de omroep, wat hij tot 2006 blijft. Hij presenteert vervolgens programma’s als Knevel op zaterdag en Knevel & Van den Brink. Op de radio presenteert hij onder meer Andries Radio en EO door de week. In december 2021 is hij gestopt met werken voor de EO. Naast presenteren, schrijft hij boeken en is hij voorganger in de kerk.
Andries’ favorieten
App: “Twitter en Buienradar. Als ik ga fietsen kijk ik altijd even wat voor weer het wordt.”
Serie: “Fauda.”
Gerecht: “Pasta.”
Vakantiebestemming: “Toscane.”
Lievelingsvak op school: “Geschiedenis.