PREMIUM
Rini: ‘Eén keer iemand verliezen aan suïcide is verschrikkelijk, twee keer is niet te doen’
Ruim dertig jaar geleden maakte de zestienjarige Sannison een eind aan haar leven, precies tien jaar en tien dagen nadat haar vader IJpe hetzelfde had gedaan. Rini van Dam (73) schreef een boek over dit dubbele verlies. “Het is heel gemakkelijk om je te laten wegglijden in verdriet. Maar zo ben ik niet, dat zit niet in mij.”
“‘Ouder dan 35 jaar hoef ik niet te worden.’ IJpe zei dat al tegen mij toen we elkaar net hadden ontmoet. Ik was zeventien en vond het een onzinnige opmerking. Ik kon me er ook niets bij voorstellen. We zouden gaan trouwen, kinderen krijgen, het zou hartstikke leuk worden. Dat was het ook, in het begin. We kregen kinderen. Eerst Serge, daarna kwam Sannison. Zij kwam uit Korea. IJpe en ik wilden adopteren, omdat er naar ons idee al genoeg kinderen op de wereld waren. En omdat zo veel kinderen in ellendige omstandigheden leefden. Sannison was een maand of vijf toen we haar kregen. Een geweldig kind. Het hielp niet, IJpe vond zijn leven nog steeds niet leuk. Hij bleek zijn gevoelens van onrust en onlust alleen te kunnen uiten door steeds agressiever gedrag naar mij toe. De periodes dat het goed met hem ging werden steeds korter en die leeftijd van 35 kwam elke dag dichterbij. Hij dreigde steeds vaker een einde aan zijn leven te maken, schreef afscheidsbrieven. Ik wist ergens wel dat het een keer kon gebeuren, maar toch geloofde ik het niet écht. We hadden twee kinderen, dat doe je ze toch niet aan?”
“Bij IJpe weggaan was geen optie. Ik was bang dat hij zó in paniek zou raken, dat het ook met de kinderen verkeerd kon aflopen. En sowieso was het niet gemakkelijk in die tijd. Weggaan bij je man? Dat hoorde niet. Zeker niet in het kleine Friese dorpje waar we woonden. Bovendien zit opgeven niet in mijn karakter. Ik had altijd de hoop dat het goed zou komen. Maar hoop is koeienstront, zei een therapeut ooit tegen me. Ze had gelijk. Aan hoop heb je niks, je moet er iets aan dóén. Maar dat was dus lastig, ook omdat het zo geleidelijk gaat. Ik leverde steeds meer van mezelf in om er maar voor te zorgen dat IJpe bij ons bleef. Ik raakte mezelf langzaam kwijt, stompte af zonder het in de gaten te hebben.”
Roddels
“IJpe overleed op een donderdag. Tijd om van de schrik te bekomen was er niet. Ik moest een kist uitzoeken, zei de begrafenisondernemer. Maar ik kon helemaal niks, ik wilde geen kist voor IJpe, ik wilde hem terug. Daarna kwam de politie, dat gebeurt altijd bij suïcide. Ze hadden allemaal verschrikkelijke vragen, wilden weten of ik er misschien iets mee te maken had. Zij kenden IJpe ook, want ze hadden weleens met hem gevoetbald. Zo’n aardige man altijd, zeiden ze. Ik voelde dat ze dachten: het ligt vast aan haar. Ook de rest van het dorp roddelde, begon te wroeten. Het was een hechte gemeenschap, IJpe en ik waren import. Alternatief, anders, we pasten niet. Dus toen dit gebeurde, werd ik veroordeeld. En dat terwijl je hele leven in puin ligt. Ik wilde zo klein als een muisje zijn, wegkruipen, zodat niemand me kon zien.”
“Nu, na veertig jaar, heb ik vooral medelijden met IJpe. Hij moet zich zo ellendig hebben gevoeld, zo verdrietig dat hij er niet uit kon komen. Ook omdat er destijds amper hulpverlening was. Maar in die eerste jaren was ik toch vooral boos. Boos dat hij ons achterliet, mij met de ellende liet zitten. Ik zat met twee kapotte kinderen, kon de hypotheek niet meer betalen, moest verhuizen. Gek genoeg voelde ik even eenzelfde boosheid toen Herman, mijn huidige man, en ik Sannison vonden, precies tien jaar en tien dagen na de dood van IJpe. Ik had in die tijd net besloten dat ik klaar was met het verdriet. Ik had moeite gedaan om alles weer op te bouwen, ik wilde doorgaan met leven. Dus toen ik haar zag, was mijn eerste gedachte: ik ga dit niet nog een keer doen. Nee, Sannison, stom kind, dit doe je toch niet? Toen weer een huisarts, weer een begrafenisondernemer, weer de politie, weer die verschrikkelijke vragen. Ik wist niet meer wat ik moest doen, ik was nergens meer. Het hervonden licht verdween uit mijn leven.”
Ruimte in ons hart
“Na IJpes dood had ik een relatie gekregen met Herman, die al langer een goede vriend van ons was. Hij had jaren daarvoor IJpe en mij zelfs naar Schiphol gereden toen we Sannison gingen halen. Herman en ik voelden dat er nog meer ruimte in ons hart zat. Dus toen we een advertentie zagen voor gezinshuisouders besloten we ons op te geven. In de jaren daarna kregen we steeds voor bepaalde tijd vier kinderen tussen de twaalf en achttien jaar in huis. Behalve dat we het geweldig vonden om te doen, denk ik achteraf dat het ons ook afleidde van het verdriet om IJpe. Issa was bijna vier toen we hem in huis kregen. Een crisisplaatsing voor een nacht, misschien twee, werden zeven dagen, een maand, drie maanden... Toen zeiden we: ‘Nou blijft hij bij ons.’ Want een kind dat al zo veel heeft meegemaakt, dat net een beetje begint te ontspannen, kun je niet ineens weer ergens anders plaatsen. Ik heb een boek over IJpe en Sannison geschreven, maar over Issa zou ik er drie kunnen schrijven. Wat we met hem allemaal hebben meegemaakt, hoeveel nachten we niet wakker hebben gelegen… Maar het was het waard: inmiddels zijn we opa en oma van zijn kinderen. Terwijl het kind dat ogenschijnlijk alles mee had er niet meer is. Sannison was muzikaal, deed het goed op school, had veel vrienden en was een lief zusje voor Serge en Issa. Ze was zo’n blij meisje, lief, knuffelig. Met een prachtige lach en van die mooie perzikblosjes op haar wangen.”
Een puber van zestien
“Natuurlijk heb ik het na Sannisons dood met mensen gehad over het waarom van haar suïcide. Met kinderen uit haar klas, die geregeld een kopje thee kwamen drinken, met anderen. Maar niemand wist iets. Ze was in de weken voorafgaand aan haar dood misschien een beetje opstandiger. Stampte de trap soms op, gooide de deur eens wat harder dicht. Maar dat vonden we goed, alleen maar lief zijn is niet gezond. Ze was zestien, puber, je moet je af en toe ook even kunnen verzetten, gewoon kunnen balen van iets, van ons. Maar dat dit eraan kwam… Ze was het weekend ervoor nog naar een concert in Ahoy geweest. Feest. We kregen een filmpje van haar klasselerares, waarop ze tijdens een schoolevenement op het podium stond te swingen. Een en al vreugde. Dachten we. Misschien was het zo’n pubervlaag: van heel blij naar heel bedroefd. En dat er dan net op het verkeerde moment even niemand is om mee te praten. Maar zeker weten zal ik het nooit. Dat mysterie is ondraaglijk. Ik leef verder zonder antwoorden.”
Huilende kinderen
“Het werd stil na Sannisons dood. We woonden inmiddels in Sneek en die stad was ineens stil, zo leek het. Net als na IJpes dood waren er roddels; Sannison zou zwanger zijn geweest, ze was geadopteerd, dat had er vast mee te maken. Maar het gevoel dat we werden gedragen overheerste. Wat fijn is, omdat je bezig bent met overleven. Want één keer zoiets meemaken is verschrikkelijk, twee keer is niet te doen. Dat er zo veel mensen langskwamen heeft ons door die eerste maanden heen geholpen. Eerst de kinderen van haar klas, daarna de rest van de school. ‘Laat ze maar komen,’ zeiden we tegen de rector, ‘want het zijn pubers en zelfdoding is interessant. Laat ze maar zien hoe erg het is, laat zien dat er niks leuks is aan dood zijn.’ De eerste twee dagen lag ze nog in haar bed. Steeds weer gingen we met een groepje naar boven. Huilende kinderen met van die onhandige puberlichamen. Opgeschoten jongens met veel te grote voeten. Later, toen ze in de kist lag, legden ze tekeningen bij haar neer, briefjes, ze schoven ringetjes om haar vingers. Het was zo bijzonder, net als haar begrafenis. Er waren die dag zo’n achthonderd mensen. Die lange rij, al die mensen die langs haar graf liepen… het tilde ons op.”
Altijd bang
“Na Sannisons dood hebben Herman en ik onze schouders eronder weten te zetten. Voor Serge en Issa, voor de andere kinderen die bij ons in het gezinshuis hadden gewoond. Zij hadden nog een heel leven voor zich. Natuurlijk waren we bang dat er ook met hen iets zou gebeuren. Ik ben altijd bang, nog steeds. Sneller in paniek ook. Als iets misloopt – al is het maar iets stoms met een instantie – voel ik meteen dat ik dat er niet bij kan hebben. Ik kan er helemaal niks meer bij hebben. Het is genoeg geweest. Meer dan genoeg. Maar zeker in die eerste jaren dacht ik: doorgaan! ’s Nachts mocht ik wakker liggen, overdag moest ik er zijn voor de andere kinderen – die niet minder belangrijk zijn dan Sannison. En voor mijn partner. Het is heel makkelijk om me te laten wegglijden in verdriet en te denken: het hoeft allemaal niet meer. Maar zo ben ik niet, dat zit niet in me.
Niets zal meer dezelfde glans hebben, alles is anders sinds Sannison dood is. Maar ook van iets wat kapot is kun je weer iets moois proberen te maken. Het leven blijft voor mij de moeite waard. Zelfs nu, dertig jaar later, is Sannison nog altijd bij me. Soms voelt het alsof het gisteren is gebeurd. Door een geur, een geluid, een stem. Af en toe zie ik haar vroegere schoolvriendinnen. Vrouwen van bijna vijftig nu. Dan dagdroom ik een beetje over hoe Sannison eruit had kunnen zien. Wat er van haar zou zijn geworden. Hoe knap ze zou zijn. Heel eventjes maar. Want zo ging het niet.”
Donderdagen
Rini van Dam bracht eind vorig jaar haar boek Donderdagen uit. De titel verwijst naar de dag waarop zowel haar eerste man IJpe als haar dochter Sannison uit het leven stapte. Donderdagen door Rini van Dam, € 19,95 (uitgeverij Anderszins).
Ben of ken je iemand met gedachtes aan zelfdoding? Praat erover. Bel 0800 - 01 13 of chat via 113.nl. 24/7 open, anoniem en vertrouwelijk.
Dit artikel komt uit de Digitale Editie van Margriet. Benieuwd wat er nog meer in de Digitale Margriet staat? Klik hier.