Margriet logo
null Beeld Mariel Kolmschot. Visagie: Thirza Waasdorp.
Beeld Mariel Kolmschot. Visagie: Thirza Waasdorp.

PREMIUM

‘Het water bleef maar stijgen. We zijn het dak op gegaan, maar ook daar waren we niet veilig’

Nelleke Verboom-Van Dienst (83) maakte de Watersnoodramp van 1953 mee. Jaren later bleek ze PTSS te hebben overgehouden aan deze traumatische gebeurtenis.

Nelleke: “Het is bijna 1 februari; alles komt dan weer boven. Een onbestemd gevoel. In mijn familie spreken we altijd van ‘voor’ en ‘na’ de ramp. Mijn jeugd voor de ramp was heerlijk. Capelle was een gehuchtje met zo’n honderdveertig inwoners, er stonden zo’n twintig huizen. Iedereen kende elkaar, ik speelde met alle kinderen van het dorp. Het maakte niet uit of je hervormd was, zoals wij, of gereformeerd. Het was eigenlijk één straat met een café, een winkeltje, een begraafplaats en een fabriekje. Wij woonden in een vrijstaand huis achter de hoofdstraat. De ouders van mijn moeder, opa Kees en opoe Keetje, woonden tegenover ons. Ik kwam elke dag bij hen. Naast ons huis was de tramhalte van het spoortje Zijpe naar Burgh. Passagiers die hun fiets bij het tramhokje stalden, betaalden een dubbeltje aan mijn vader. Hij was landarbeider, een onzeker bestaan. Hij werkte bij een boer in de buurt. We waren met zes kinderen, ik had vier zussen en een broer. In huis waren twee bedsteden; mijn vader en moeder sliepen boven, wij kinderen onder de trap. Het was echt armoede, maar dat was bij vrijwel iedereen in Capelle zo. Eten hadden we genoeg, want vader had een grote moestuin. En we hadden elk jaar een varken. Het werd vetgemest en in november geslacht. Als kinderen wisten we waar dat gebeurde en we gingen dan langs voor zwoerdjes. Hartstikke lekker, een groot feest. We zorgden voor elkaar.”

Muur van water

“In 1953 was ik dertien en zat op de huishoudschool in Zierikzee. In de week voor de ramp stormde het flink, maar dat deed het wel vaker. Op zaterdagavond 31 januari hadden mijn moeder en ik een uitvoering met ons mandolineorkest in Nieuwerkerk, een paar kilometer verderop. Ik kon aardig mandoline spelen. We waren op de fiets gekomen, met de wind mee waren we er zo. Maar toen moesten we terug. Het waaide verschrikkelijk hard, met ook zware sneeuw- en regenbuien. De dirigent zei: ‘Ik breng jullie wel terug met mijn auto.’ Weinig mensen hadden destijds een auto. We hebben de fietsen daar achtergelaten – we hebben ze nooit meer gezien – en kwamen veilig thuis en gingen slapen. Vroeg in de ochtend, rond zeven uur, werden we wakker van iemand die op de ramen klopte. Het was nog donker. Hij riep: ‘Het water komt! Het water komt!’ Mijn vader en broer kleedden zich aan en gingen naar buiten om te kijken. Al snel waren ze weer binnen en zeiden: ‘We zien vanuit uit Ouwerkerk een muur van water op ons afkomen.’ We hadden radio, maar er werd niets uitgezonden. We hadden geen idee wat er aan de hand was.”

Op het dak

“In de oorlog hadden de Duitsers onze polder onder water gezet en mijn vader dacht: toen kwam het water een meter hoog, dus het zal wel meevallen. Ons huis stond op het laagste gedeelte van het dorp. We hebben wat spullen gepakt en zijn met z’n allen naar zolder gegaan; mijn ouders, een oudere zus, mijn broer en ik. Zelf sleepte ik mijn zware matras van zeegras mee. Nog geen kwartier later stond onze benedenverdieping onder water. De meubels dreven door de kamers en bonkten tegen de muren en het plafond. Het huis was daar niet tegen bestand. Mijn vader had vlak daarvoor een keukentje aan het huis gebouwd met een plat dak en we zijn met z’n vijven daarop gaan staan met dekens om ons heen. Het waaide en sneeuwde, maar gek genoeg hadden we het niet koud. Misschien was het de adrenaline. Ons huis stortte voor onze ogen in. Een deel van het dak bleef drijven en we zijn erop geklommen, want op het keukentje, dat veel lager dan het huis was, stond al water. Ik was de laatste die erop sprong en toen kantelde het. Op mijn broer Kees na vielen we allemaal in het water. Een voor een trok hij ons er weer op, mij als laatste. Waar hij de kracht vandaan haalde? Hij was vier jaar ouder en niet zo sterk, maar toen wel! Het lukte hem ternauwernood mij te redden. Ik was altijd al doodsbang voor water geweest, nu des te meer. Ik worstelde om boven te blijven, maar ging twee keer kopje onder. Nog een keer en dan is het voorbij, dacht ik, dan kom ik nooit meer boven. Zoiets had ik namelijk weleens gehoord. Ik had geluk.”

De lekkerste soep ooit

“De stroming dreef ons richting onze buren, ik zat op een kist. Ik zag onze jonge buurvrouw die de ochtend ervoor was bevallen met haar kindje voorbijdrijven op een vlotje. Ze had het in een dekentje gewikkeld. Haar andere kind zat aan haar voeten. Ook kwamen we langs het huisje van opoe en opa, ze stonden op het dakje van hun keuken. Opoe was volledig in Schouwse klederdracht. Ze sliepen in een kamertje boven en dat had maar een klein raampje. Ze was nogal gezet en in de tachtig en ik dacht: hoe heeft ze dat voor elkaar gekregen? We zwaaiden naar elkaar. Het was het laatste wat ik van hen zag. Ze zijn allemaal verdronken; opoe en opa, de buurvrouw met haar kindjes… De buren vingen ons op. Zij hadden een steviger huis en we gingen bij hen op zolder zitten. We waren doorweekt en kregen kleren van hen aan. Er stond een groot tweepersoonsbed waar we in kropen met z’n vijven. De buurvrouw had die zaterdag een pan soep gekookt en ze had die met het petroleumstelletje mee naar boven genomen. We hebben daar heerlijk warme soep gegeten, de lekkerste ooit. De buurman kwam op een gegeven moment vertellen dat opoe en opa voorbij waren gedreven. Tja, wat er dan door je heen gaat… Het waren zulke lieve mensen. Niemand zei wat, iedereen staarde voor zich uit. Huilen deden we niet. Toen niet.”

null Beeld

Veel onzekerheid

“Het water bleef maar stijgen. Met twaalf of dertien mensen zijn we het dak op gegaan, we zaten tussen hoogbejaarde mensen en kleine kinderen. Maar ook hier waren we niet veilig, het water reikte tot aan de dakgoot. Er stond in Capelle nog één huis overeind; daar moesten we heen. Het was inmiddels zondagmiddag en het werd eb. Zodoende konden we door de straat over drijfhout naar een hoger gelegen huis waden. Overal om ons heen zagen we de ravage; vernielde huizen, huisraad…. Mijn broer zag een buurjongen in het prikkeldraad liggen, vertelde hij later. Dood. Zelf heb ik gelukkig geen overleden mensen gezien. Die tweede nacht brachten we op de bovenverdieping van dat huis door, gelukkig binnen. We hadden ons in twee groepen verdeeld; een aan de voorkant en een aan de achterkant. We wisten nog steeds niets van de buitenwereld. We hadden geen hulpverleners gezien, niets. Alsof we alleen op de wereld waren. Natuurlijk denk je dan: overleef ik dit? We wisten ook niets van mijn drie andere zussen. Zouden zij nog leven? De oudste twee waren al getrouwd. Een en al onzekerheid. Mijn ouders waren sterk, ze lieten niets merken. Maandag na de middag zagen we opeens roeibootjes vanuit Zierikzee komen. Visser Willem Schot legde met zijn neef bij ons aan. Eerst bracht hij de vrouwen en de kinderen naar een nabijgelegen dijk, daarna de mannen. Het stormde en sneeuwde, het moet hem ontzettend veel kracht hebben gekost. Maar hij bleef op en neer roeien. Ik vond het doodeng, het bootje ging alle kanten op. We werden naar een kerk in Zierikzee gebracht waar stapels droge kleding lagen waaruit we iets mochten kiezen.”

Naar Nieuwerkerk

“Die nacht sliepen we op veldbedden tussen allemaal vreemde mensen in een klaslokaal waar een grote kachel stond. We sliepen heerlijk. We zijn daarna naar Bergen op Zoom gebracht en van daaruit met bussen naar Chaam bij Breda. Elf weken waren we bij een gastgezin, vervolgens bivakkeerden we nog een paar maanden bij mijn zus in Wolphaartsdijk op Zuid-Beveland waar minder water had gestaan. In Nieuwerkerk werden houten Zweedse noodwoningen neergezet en in september 1953 konden we daarin. Meubels, kachels en alles wat we verder nodig hadden, kregen we van het Rode Kruis. Op zich was het een superfijn huis. Het had een eigen douche, in Capelle wasten we ons in een teiltje in de keuken. Maar toch. We waren zo graag naar Capelle teruggegaan. Het mocht niet meer, werd van hogerhand besloten. Het dorp, althans wat ervan over was, werd afgebroken. Alleen twee boeren mochten er nog wonen. Mijn vader, die het daar erg moeilijk mee had, is nog wel teruggeweest om te kijken of hij tussen het puin spullen van ons kon vinden. Het enige wat hij aantrof waren emmers met varkensvlees, daar was vet overheen gesmeerd zodat het goed bleef. Ze zagen er nog prima uit, maar we durfden het niet meer op te eten, want het had in het water gelegen waar ook kadavers van vee en mensen in hadden gedreven. Verder vond hij niets, helemaal niets.”

“Mijn moeder kon niet aarden in Nieuwerkerk. Ze was erg op zichzelf. Ze was haar thuis kwijt, haar ouders, haar leven. Hulp, zoals nu als je iets traumatisch hebt meegemaakt, was er niet. Over de ramp en opoe en oma, werd nauwelijks meer gepraat. We moesten verder. Er was geen tijd om het een plekje te geven. Ik ging weer terug naar de huishoudschool in Zierikzee. Hoewel ik een halfjaar was weggeweest, hoefde ik niet te blijven zitten. Voor het werk van mijn man zijn we later naar Walcheren verhuisd.”

In tranen

“In 2001 werd het Watersnoodmuseum in Ouwerkerk geopend. Omdat mijn man bij het opstarten daarvan betrokken was, heb ik me aangemeld als suppoost. Aan bezoekers vertelde ik wat ze wilden weten over de ramp, ook mijn eigen verhaal. Op een dag in 2007 kon ik dat niet meer. Ik bevroor als ik naar al die foto’s van de ramp keek en vragen erover moest beantwoorden. Thuis barstte ik in tranen uit. Wat was er met me aan de hand? Ik heb hulp gezocht bij de huisarts, die constateerde een trauma. Met EMDR-therapie ben ik er afgekomen. Elke keer moest ik vertellen over die verschrikkelijke momenten van toen; over opa en opoe op het dak en hoe ik dreigde te verdrinken. En maar herhalen en herhalen. Het heeft goed geholpen, want ik heb nergens last meer van, ook niet als ik in het museum ben. Inmiddels ben ik net zo oud als opoe en opa – hij is nooit gevonden, opoe wel. Ze ligt begraven in Nieuwerkerk. Elk jaar rond deze tijd gaan mijn herinneringen terug naar hen. Opoe had astma. Ze moest poeder op een schoteltje met een kaars aansteken en de rook inhaleren, zo kreeg ze lucht. De kaarsstompjes bewaarde ze voor mij. Als je daarop kauwde was het net kauwgom, lekker. Elke zaterdag deed ik boodschappen voor haar en maakte hun huisje schoon. Opa vroeg elke morgen, in zijn Zeeuwse dialect: ‘Heb je lekker geslapen en geen last gehad van schadelijk gedierte?’ – hij bedoelde of ik geen enge dromen had gehad. Hij had pretoogjes, maakte altijd grapjes, zittend op zijn rieten stoeltje, oma aan tafel. Ze was nogal gezet en als ze lachte schudde haar hele lijf. Prachtig. Zeventig jaar geleden is het alweer, maar het is alsof het gisteren is gebeurd.”

Nelleke is te zien in de derde aflevering van Het water komt, op 20 jan. 20.25 uur, NPO2.

Bram de GraafMariel Kolmschot. Visagie: Thirza Waasdorp.

Op alle verhalen van Margriet rust uiteraard copyright. Linken kan altijd, eventueel met de intro van het stuk erboven. Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@margriet.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden