PREMIUM
Bij mijn zoon ontbreken sinds kort voorzetsels en lidwoorden - en meer - in zowel zijn gesproken als geschreven zinnen
Mascha verwondert zich over het taalgebruik van haar puberzoon en zijn vrienden.
Ik zit op mijn werkkamer als ik mijn puber - uiteraard liggend op bed, het is immers ‘pas’ twee uur ’s middags - hoor telefoneren met zijn vriend die kennelijk onderweg is naar ons huis. “Waar ben je?” hoor ik mijn zoon vragen.
“Loempia,” luidt het antwoord.
“Ait, rustug,” zegt mijn zoon. Oftewel: oké, ik zie je zo (of zoiets, denk ik).
Hier wilde ik het fijne van weten. “Hoor ik X nou ‘loempia’ zeggen als jij vraagt waar hij is?” vraag ik.
“Ja hoezo?”
“Maar wat bedoelt-ie dan? Dat-ie zijn mond vol heeft en daarom niet meer kan zeggen dan dat?”
“Gewoon, dat-ie bij de loempiakraam verderop staat te wachten op een loempia.”
“O, oké. Waarom zegt-ie dat dan niet?”
Mijn zoon kijkt me niet-begrijpend aan en zegt dan lachend: “Snelheid, snelheid moeder.” Al hoofdschuddend verlaat ik zijn kamer.
Voorzetsels en lidwoorden
Ik had me al eerder verwonderd over het taalgebruik van onze pubers en met name over dat van onze zoon en zijn vrienden. Bij hem ontbreken sinds pak ’m beet twee jaar voorzetsels en lidwoorden in zowel zijn gesproken als geschreven (lees: appjes) zinnen. Nu ik erover nadenk ontbreken in die laatste eigenlijk ook klinkers, hoofdletters, punten en wel meer.
Maar goed, die voorzetsels en lidwoorden dus: als hij een vriend vraagt om mee naar de sportschool te gaan, hoor ik hem zeggen: “Kom gym.” Als hij meldt dat hij gaat voetballen op een veldje in de buurt, is het: “Ik ga ballie”. En terwijl ik dit stukje tik, komen er twee vrienden aan de deur die meteen naar boven vliegen. Aan mijn zoon, die nog even de huiskamer in loopt, vraag ik wat ze zo meteen gaan doen. “Ze willen Fifa,” zegt hij, waaruit ik kan opmaken dat ze een groot deel van deze zonovergoten middag gaan zitten gamen.
Straattaalwoordenboek
Tuurlijk, dit is hoe hij en zijn vrienden onderling praten en hij zal heus weten hoe hij de dingen in goed Nederlands zegt en schrijft – al zit ‘me’ in plaats van ‘mijn’ al bijna vastgeroest in het systeem van al die pubers - maar toch zal ik hem blijven corrigeren. En ik geloof dat hij dat ook van mij verwacht. Net zoals hij verwacht dat ik me verder niet inlaat met zijn manier van communiceren. Dus zoek ik alle voor mij onbekende woorden (faja, osso, tjappen, ....) op in een online straattaalwoordenboek, maar gebruik ze niet. Datzelfde geldt voor de door hem veelgebruikte afkortingen hlt (hoe laat), ly (love you), srs (serieus), gw (gewoon), sws (sowieso) et cetera in appjes.
Op één keer na dan. Toen ik op een dag in een jolige bui op zijn uitzonderlijk lange en uitgeschreven vraag ‘Trouwens wat gaan we eten’ antwoordde met: ‘gb rdppl, kpflt, kmkmmr, sl’ (ik vond het zelf héél geestig) was hij totaal in de war, zo bleek uit zijn niet mis te verstane antwoord: ‘wtf is dat’.
Met niet zo veel woorden kreeg ik dus eigenlijk de opdracht van mijn zoon: lieve moeder, blijf vooral ABN met me praten. Met alle liefde van wereld jongen!